Vijf jaar lang had Texel weinig hinder ondervonden van de Tweede Wereldoorlog.
Hoewel er een sterke Duitse bezetting lag, overal bunkers gebouwd waren en een groot deel van de weerbare mannelijke bevolking naar Assen gedeporteerd werd, voelde men weinig van de eigenlijke oorlogsellende.
Toen de nederlaag zich echter aftekende, werden door de Duitse legerleiding noodgedwongen niet geheel volwaardige troepen ingezet.
Hiertoe behoorde onder andere een Georgisch infanterie bataljon dat in februari 1945 een soortgelijk onderdeel, dat uit Kaukasië afkomstig was, kwam aflossen. Deze troepen waren geformeerd uit krijgsgevangenen van het oostelijk front.
Terwijl in de Duitse krijgsgevangenen kampen honderdduizenden Russen omkwamen van honger en ellende, werden de Georgiërs met een zekere welwillendheid behandeld.
Georgië was als één van de laatste staten bij de Sovjet Unie ingelijfd.
Men speculeerde er daarom op, dat zij gemakkelijker tot overlopen bewogen konden worden dan de Russen.
Omdat een langer verblijf in krijgsgevangenschap ook voor de Georgiërs slecht zou kunnen aflopen, lieten zij zich als hulptroepen van de vijand gebruiken.
Toen het er naar uit zag dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen, vreesden de
Georgiërs voor hun toekomst bij terugkeer naar het vaderland, maar ook bij het binnenvallen
van de geallieerden.
Op het moment dat de toestand daarvoor gunstig leek, kwam het
bataljon Georgiërs op Texel in opstand, in de hoop dat andere Russische bataljons
langs de kust hetzelfde zouden doen.
In de nacht van 5 op 6 april 1945 doodden zij de Duitsers met wie zij in dezelfde kwartieren gelegerd waren.
Naar schatting zijn toen vierhonderd Duitsers om het leven gekomen.
Op twee grote batterijen, waar alleen Duitse soldaten waren, kregen de Georgiërs echter geen vat.
Deze hoog in de duinen gelegen batterijen en de zware batterijen van Vlieland en Den Helder hebben reeds op 6 april het Georgische bataljon en met hen de Texelse bevolking onder vuur genomen.
Alleen al op Den Burg zijn toen honderden granaten afgevuurd.
Uiteraard stuurden de Duitsers al snel versterking naar het eiland.
Met de bezetting van de batterijen hebben deze nieuwe troepen er ongeveer vijf weken
over gedaan om de opstand van het Georgische bataljon, dat uit ongeveer 800 man bestond,
te onderdrukken.
In deze felle strijd zijn 565 Georgiërs, 120 Texelaars en ongeveer
800 Duitsers om het leven gekomen.
Andere bronnen spreken echter van meer dan 2000 gesneuvelde Duitsers.
De schade aan Texelse eigendommen was enorm.
Vooral in de Eierlandse polder is verwoed gevochten.
Tientallen boerderijen zijn daar in vlammen opgegaan. De eindfase van de strijd werd uitgevochten rond de vuurtoren, waar enkele Georgiërs zich tot het uiterste verdedigd hebben.
Toen alle verband tussen de opstandelingen verbroken was, hebben de Duitsers geprobeerd het eiland te zuiveren. Vele Texelaars hebben toen de Georgiërs met raad en daad terzijde gestaan.
Tijdens de opstand is de reddingsboot 'Joan Hodshon' in het holst van de nacht met een uitgebreide bemanning naar Groot Brittannië gevaren om hulp te halen.
De oorlog was toen echter bijna ten einde en van daadwerkelijke Britse hulp is niets terecht gekomen.
Aan de zuidzijde van de Hoge Berg, op de Georgische begraafplaats, is een groot deel van de gesneuvelde en gefusilleerde Georgiërs begraven.
Deze begraafplaats is genoemd naar de aanvoerder van het Georgische bataljon, Loladze.
De Duitse slachtoffers werden in eerste instantie begraven op een gedeelte van de algemene begraafplaats in Den Burg.
In 1949 vonden zij een laatste rustplaats op de militaire begraafplaats in IJsselsteijn, gemeente Venray. De 228 overlevende Georgiërs zijn naar hun vaderland teruggekeerd.